vrijdag 6 november 2015

De langste adem

In een reactie op een eerdere blog vroeg Leo zich af: "Als er zijn voor de ander aan alles vooraf gaat, is ademen dan niet voldoende blootstelling en kwetsbaarheid?" Waarom zou je nog moeten spreken? Daarmee liep Leo bewust of onbewust vooruit op een paar passages waarin Levinas ingaat op de ademhaling. Voor mij was dat een verrassing, want in mijn reactie op Leo had ik de ademhaling helemaal in het teken gesteld van de 'conatus', het streven om in leven te blijven.

Levinas ziet een heel andere betekenis:
Le sans repos de la respiration, l'exil en soi-même, l'en soi sans repos, n'est pas une impossibilité de demeurer qui se ferait déjà mouvement d'ici à la-bas; c'est un halètement, un frémissement de la substantialité, un en dà de l'lci - passivité de l'exposition qui n'arrive pas à prendre forme. (AE, 227)
Door te ademen openen we ons naar de buitenwereld, de lucht dringt diep in ons binnenste door. Er is dus - anders dan bij Sloterdijk - geen binnenwereld waarin we thuis zijn en op adem kunnen komen. We zijn altijd in verbanning, altijd in de buitenwereld en zelfs dat niet eens: die buitenwereld is in ons, in het binnenste van onze subjectiviteit.

Vat je het ademen zo op, dan ligt er zelfs een verbinding met de filosofie. Ademen is niet alleen een biologisch feit, als biologisch feit is het nog niet eens een ervaring. Nu stelt Levinas het voor-de-ander zeker niet gelijk met een ervaring. De filosofie is geen duiding van een ervaring, het is zoals gezegd de reductie van het Gezegde tot het Zeggen. Dat zeggen krijgt zowat de vorm van een formule: 'Hier ben ik!', 'Me voici!', 'Hineni!'. Maar dat mogen we zeker niet verstaan als een traditionele formule die als Gezegde impliciet ligt verankerd in elke uiting, als ik Levinas goed begrijp. Het is dan ook maar de vraag wat precies de verhouding is tussen het ademen en het Zeggen.

Daarbij moet de filosofie helpen. Die is vooral goed in het 'dédire', het ont-zeggen van het Gezegde omdat daarin het Zeggen steeds wordt verraden. De taal en de woorden worden (als het ware?) verhoogd ('exaltation') zodat ze een voorwaarde vormen voor onze pogingen de cultuur af te stemmen op het Zeggen:
La philosophie n'est peut-être que cette exaltation du langage où les mots - après coup - se trouvent une condition à laquelle les religions, les sciences et les techniques doivent leur équilibre de sens. (228)
Ademen is een opening naar de ruimte, die dus zijn zin ontleent aan het voor-de-ander, niet als beslissing maar als iets dat voorafgaat aan mijn beslissing en die mogelijk maakt. Denk je bij Zeggen nog vooral aan een activiteit, zij het een activiteit die 'passiever is dan welke passiviteit ook', bij ademen is het de drieslag, de 'diachronie', van inademen, uitademen en het moment ertussen.

Hier wordt voor mij het meest helder wat nu precies dat raadselachtige 'autrement qu'être' is. Het moment tussen inademing en uitademing is een scheiding, een scheiding die symbolisch samenvalt met die tussen niet-zijn (inademing van de ander die mij beschuldigt en vervolgt) en zijn (het uitademen en zeggen van de betekenis naar de ander, bijvoorbeeld in het 'Hier ben ik'). In die scheiding blijken de diachrone momenten samen te vallen in een moment van onbeslisbaarheid (hoewel Levinas die Derridiaanse term niet gebruikt) dat evengoed het samenvallen van inademing en uitademing symboliseert.

Daarvoor is wel nodig dat de korte adem plaatsmaakt voor de lange adem. Precies dat onderscheidt de mens van het dier, van zijn dierlijkheid:
L'homme n'est-il pas Ie vivant capable du souffle Ie plus long dans l'inspiration sans point d' arrêt et dans l'expiration, sans retour? (229)
Het mag verbazing wekken dat Levinas hier een soort spelletje lijkt te spelen: wie heeft de langste? en wie kan het langste uitademen zonder in te ademen? Maar Levinas rekent het spelen niet tot de serieuze gedachten waarmee je dichter bij het voor-de-ander komt. In het ademen gaat het in alle ernst om een 'sans retour', en dat is alleen maar denkbaar wanneer inademing en uitademing samenvallen, niet meer, zoals bij het dier met zijn korte adem, gescheiden door het moment waarop er schijnbaar niet wordt geademd.

Misschien verklaart deze thematisering van de adem ook de relatieve afwezigheid van de stem in Levinas' filosofie. Dat valt op bij een filosoof die het Gezegde wil terugbrengen tot het Zeggen (of zelfs, in Marcs weergave, een Spreken...). Het lijkt of we te maken hebben met een stemloos Zeggen, een Zeggen met betekenis-zonder-stem dat voorafgaat aan de betekenis-met-stem in het 'Hier ben ik!'. Uiteraard, dat Zeggen staat in het teken van het voor-de-ander, ik moet de ander laten weten dat ik er voor hem ben, om het voor-de-ander te onderscheiden van een innerlijke ervaring of een inzicht.

Maar die ander weet toch ook zonder mijn stem van mijn Zeggen, hij weet toch dat ik adem en dat die adem betekenis heeft die ik hem toeadem? Inderdaad, Leo, goede vraag, waarom moet ik die adem voorzien van een stem om die ander ervan op de hoogte te brengen? Is ademen zelf niet al 'exposition'?

Toegepast op dit blog, want de kwestie van de exposition was een belangrijke aanleiding om in deze blogserie Levinas te lezen: waarom niet gewoon ademen, waarom ook nog verwoorden, filosoferen, blogs schrijven en die opsturen naar de ander?

Ongetwijfeld heeft deze kwestie te maken met het weten, de identificatie van zijn en weten, het weten van het zijn dat zich manifesteert, waarvan het Zeggen steeds moet worden onderscheiden als 'autrement qu'être'. Misschien is het stemloze ademen tezeer complementair aan het weten van de ander, en heb ik mijn stem nodig om te laten weten dat het niet gaat om het weten. Dat is wat filosofie moet doen, de filosofie van Levinas, die weten en zijn terugvoert naar een Zeggen dat anders is.

Maar misschien gaat het mij - en Levinas - niet om de filosofie als zodanig in het schrijven. Zou het kunnen zijn dat de stemhebbende betekenis en de verwoording worden ingezet om de adem te verlengen en zo de 'retour' uit te bannen, de terugkeer als herhaling? Zo kunnen we ons - werkelijk dan wel denkbeeldig - losmaken uit onze animaliteit, zo laten we zien, in de expositie, dat het voor-de-ander volstrekt uniek is, 'sans retour'.

Daarmee zou de vraag van Leo wel - in alle voorlopigheid - zijn beantwoord, maar dat antwoord is allerminst overtuigend. Want ook het Zeggen wordt nu eens uitgebreid, dan weer ingekort. Zeg je 'Hier ben ik!', dan is het de vraag of je de ander erbij moet aanspreken, 'God', in de vocativus. Ook moet je uitleggen dat het 'ik' (zoals in het Franse 'Me voici') in de accusativus staat en het 'ben' tussen haakjes zetten. Met die uitleg verleng je het Zeggen, het wordt een Gezegde dat weer ont-zegd moet worden. Heen en terug, zo gaat de filosofie mee met de beweging naar voren en dan weer terug naar achteren.

Bij Derrida loopt het samengaan van uniciteit en herhaalbaarheid uit in een retour die zeker ook 'autrement qu'être' is, de retour van le revenant, het spook, de 'hantise' en 'hantologie'. Bij Agamben legt de filosofie zich toe op een Zeggen dat weliswaar een stem heeft, maar als zodanig voorafgaat aan het zeggen van de betekenis, als STEM. Zo zoeken ze uitwegen uit het probleem dat Levinas oproept door het anders-dan-zijn te verankeren in een adem die meteen ook getypeerd wordt als Zeggen (of Spreken), in de lange adem. Geen wonder dat bij Derrida en Agamben ook de verhouding tot het dier en de dierlijkheid opnieuw worden gethematiseerd.

Ook vanuit Levinas zou je het 'humanisme de l 'autre homme' kunnen uitbreiden tot het dier, maar je zou het dier dan eerst moeten bevrijden van zijn kortademigheid. Ook zit je met het probleem dat sommige dieren met hun stem en hun blik prima in staat zijn om 'Hier ben ik!' te zeggen, zelfs voordat ze zijn geroepen, geheel in overeenstemming met de structuur van het voor-de-ander van Levinas. Maar dan nog beschikken ze niet over de lange adem van de mens, en zo bereiken ze per definitie nooit het 'sans retour', dat bij de mens al voorafgaat aan zijn oudste oorsprong.

Inzet van deze blogserie was ook om de thematiek meer adem te geven, inzet (maar zonder te spelen...) was de langere adem. Maar deel van mijn experiment, mijn oefening, is ook het oefenen in wat ik zoal meemaak. Nu ik de expositie, als daad en als thema, meer adem heb gegeven, kan ik weer terug naar de kortere adem, zelfs nu ik minder dan voorheen weet, minder bijvoorbeeld of ik door mijn kortademigheid op de vlucht ben voor de ander, me verschans in een imaginaire animaliteit die ik niettemin nooit kan bereiken.

Misschien daarom ben ik de naam Kafka nog niet tegengekomen bij Levinas, de verhalen over dieren met stem en (Josephine) zonder stem. Is het mogelijk die verhalen te lezen volgens Levinas, waarbij we recht doen aan het voor-de-ander? Ik gok dat de animaliteit vooral de animaliteit van de ander zal zijn, de animaliteit van zijn zijn en de animaliteit die ik hem geef, in een geven 'sans retour', gratis. Om dat te kunnen doen, moet ik eerst mijn adem zodanig verlengen dat ik in staat ben tot die gave. Nog even nadenken dus!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten